Uitwijken als alternatief
De motorrijder hoefde maar één meter naar rechts uit te wijken!
De uitwijkmanoeuvre (en sturen) dient meer en intensiever te worden geoefend.
Bron video: Youtube © www.dekra.de
Na het lezen van 5.3. Remmen en 2.4.3. Remmen als doodsoorzaak zul je het met ons eens zijn: een noodstop met een motorfiets is statistisch gezien een levensgevaarlijke onderneming!
Voorzien we alle motorfietsen van de combinatie ABS-CBS, dan kan de situatie met tientallen procenten verbeteren. Een logische gedachte is dan daarnaast óók de uitwijkmanoeuvre te presenteren als alternatief voor die noodstop. Je zou verwachten dat er daarom veel onderzoek is verricht naar de doelmatigheid van de uitwijkmanoeuvre. Mis.
Wij vonden maar twee vergelijkingen van noodstop en uitwijkmanoeuvre, beide van vrij beperkte waarde. Wij zouden het zeer toejuichen als er een uitgebreid praktijkonderzoek zou komen naar de uitwijkmanoeuvre, ook vergeleken met de noodstop!
Yoshinori Watanabe and Keigo Yoshida, Motorcycle handling performance for obstacle avoidance, Second International Congress on Automotive Safety, San Francisco, California, 1973.
Het artikel vind je bijvoorbeeld bij de bibliotheek van de SWOV.
Karl F. Shuman, Stein E. Husher, Michael S. Varat, and Christopher D. Armstrong, Do I brake or do I swerve – motorcycle crash avoidance maneuvering, 2006 International Motorcycle Safety Conference “The Human Element”, Long Beach, California, March 28-30, 2006.
Het artikel kun je inzien en downloaden op de website van de MSF in de VS.
Watanabe c.s. vonden het volgende.
De testmotorfiets rijdt met constante snelheid op een rechte lijn en nadert een obstakel van 2 meter breed dat één meter links en rechts van de rechte lijn uitsteekt. Op een bepaalde afstand tot het obstakel (L) wordt met lichten op het obstakel aangegeven dat er moet worden uitgeweken en de richting waarin.
De gereden naderingssnelheid loopt van 50 km/u in stappen van 10 km/u op naar 100 km/u.
Een belangrijke bevinding is dat de uitwijkafstand (de afstand op de aanrijlijn, vanaf het punt waarop de lamp gaat branden tot het punt waarop de motorfiets één meter van de rechte lijn is uitgeweken) ruwweg recht evenredig toeneemt met de naderingssnelheid, hoewel niet lineair. Bij hogere snelheid is relatief iets méér uitwijkafstand nodig.
Zwaardere en grotere motorfietsen wijken net zo snel of nog sneller uit dan lichte motorfietsen.
De vaardigheid van de berijder maakt een enorm verschil. Met het toenemen van ervaring en vaardigheid rolt een berijder de kantelhoek van de motorfiets sneller aan (85,8 gr/s tegen 37,2 gr/s) en hij bereikt grotere kantelhoeken (37,8 gr. tegen 16,3 gr.). Minder vaardige rijders lieten 15-20% meer uitwijkafstand zien.
Omdat de uitwijkafstand (bijna) recht evenredig met de naderingssnelheid toeneemt en de remweg met het kwadraat daarvan, is het natuurlijk interessant te vergelijken tussen uitwijken en remmen. Bij het obstakel van 2 meter breed vonden Watanabe c.s. dat voor remmen tot 30 km/u ongeveer eenzelfde afstand nodig was als voor uitwijken, maar dat bij het toenemen van de snelheid daarboven de uitwijkafstand aanmerkelijk korter was dan de remweg!
Watanabe c.s. lijken zich niet te hebben bezig gehouden met het maximaliseren van de uitwijkprestatie. Uit ervaring weten we dat oefenen met bochten rijden en sturen (kantelhoek veranderen door tegen een stuurhelft te duwen) de vaardigheid in uitwijken doet toenemen.
Opmerkelijk is dat de tijdspanne benodigd voor de uitwijkmanoeuvre toeneemt van 1,3 s bij 50 km/u tot maar 1,5 s bij 100 km/u. Ook Watanabe c.s. zijn hier verbaasd over.
Shuman c.s. merken op dat een motorrijder die geconfronteerd wordt met een obstakel op zijn pad, moet kiezen tussen remmen, uitwijken en de combinatie uitwijken en remmen. Is de rijder eenmaal begonnen te remmen, dan kan hij alsnog een uitwijkmanoeuvre inzetten als het erop lijkt dat het met remmen alleen niet gaat lukken.
Hierbij zal de motorrijder, naar gelang de hoogte van de nood, buiten zijn “comfort zone” moeten opereren en de limieten opzoeken van wat de motorfiets aankan. Omdat dat vrijwel zonder uitzondering ver zal uitgaan boven de vaardigheden van de motorrijder, is één van de uitkomsten dat motorrijders voorgelicht en vooral getraind moeten worden.
Shuman c.s. testten met één motorfiets en één berijder. Ook zij vergeleken uitwijken met remmen, waarbij geremd werd met 0,4, 0,6 en 0,8g (g is de versnelling van de zwaartekracht, zeg maar 9,8 m/s/s). In hun proeven bleek de uitwijkafstand niet- tot nauwelijks korter dan de remweg.
Shuman achten de uitwijkmanoeuvre een nuttig stuk gereedschap voor motorrijders. Remmen en uitwijken hebben beide voor- en nadelen.
Waar noch Watanabe c.s., noch Shuman c.s. zich over uitlaten is het potentiele verschil in reactietijd. Als er geremd moet worden, moeten de vingers van de rechterhand om het remhendel worden gelegd; dat moet worden aangetrokken en na de zweltijd van het remsysteem moet de voorrem worden aangelegd.
Voor een uitwijkmanoeuvre is er geen- of nauwelijks een dergelijke technische vertraging. De handen van de motorrijder rusten al op het stuur en met het daartegen duwen (“sturen”) kan dus bijzonder snel worden begonnen.